STAATSCOURANT |
Nr. 31670 4 juni 2020 |
Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 4 juni 2020, nr. 2901763, houdende toestemming tot het verstrekken en verder verstrekken van politiegegevens en justitiële gegevens ten behoeve van de verlening van de Orde van de Nederlandse Leeuw, de Orde van Oranje-Nassau en de Erepenning voor menslievend hulpbetoon
De Minister voor Rechtsbescherming
Overwegende:
Dat bij de besluitvorming over het verlenen van koninklijke onderscheidingen op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving meerdere bestuursorganen betrokken zijn;
Dat ten aanzien van de verlening van de Orde van de Nederlandse Leeuw en Orde van Oranje-Nassau (hierna: de ridderorden) de burgemeester, de commissaris van de Koning, het Kapittel voor de civiele orden en de minister die het aangaat betrokken (kunnen) zijn;
Dat de procedure voor het verlenen van een ridderorde aanvangt bij de burgemeester die een voorstel tot verlening in behandeling neemt, bij de commissaris van de Koning of in voorkomende gevallen bij de minister die het aangaat;
Dat de burgemeester, de commissaris van de Koning of de minister die het aangaat advies uitbrengt over de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding, de uitreikgelegenheid en wie de uitreiking doet;
Dat de burgemeester, de commissaris van de Koning of de minister die het aangaat gelet op die taken politiegegevens en justitiële gegevens opvraagt;
Dat de politiegegevens en justitiële gegevens op grond van het Besluit politiegegevens (artikel 4:3, eerste lid, onderdeel i) en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (artikel 30, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1, en tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 2) worden verstrekt aan de burgemeester, de commissaris van de Koning of de Minister van Defensie;
Dat de politiegegevens en justitiële gegevens vervolgens met het advies worden verstrekt aan het Kapittel voor de civiele orden en de minister die het aangaat en dat die organen ieder een eigen taak hebben met betrekking tot de advisering en besluitvorming omtrent het al dan niet verlenen van ridderorden;
Dat ten behoeve van de verlening van ridderorden een grondslag voor de verstrekking en verdere verstrekking van politiegegevens en justitiële gegevens aan de commissaris van de Koning (voor andere gevallen dan die waarin een burgemeester voor een onderscheiding wordt voorgedragen), het Kapittel voor de civiele orden en de minister die het aangaat (voor andere gevallen dan die waarin het de Minister van Defensie betreft), ontbreekt;
Dat voorts ten aanzien van de verlening van de Erepenning voor menslievend hulpbetoon het Kapittel voor de civiele orden en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Minister van Defensie betrokken (kunnen) zijn;
Dat de politiegegevens en justitiële gegevens aan het Kapittel voor de civiele orden, hetzij aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hetzij de Minister van Defensie worden verstrekt, waarna het eventuele advies van de eerste ontvanger van de gegevens met de politiegegevens en justitiële gegevens aan de overige betrokken organen verder worden verstrekt, waarbij die overige betrokken organen ieder een eigen taak hebben met betrekking tot de advisering en besluitvorming omtrent het verlenen van de Erepenning voor menslievend hulpbetoon;
Dat ten aanzien van de Erepenning voor menslievend hulpbetoon er wel een grondslag voor de verstrekking en verdere verstrekking van politiegegevens en justitiële gegevens is indien de voordracht wordt gedaan door de Minister van Defensie maar niet indien deze wordt gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Dat het decoratiestelsel ten aanzien van de verlening van ridderorden en de Erepenning voor menslievend hulpbetoon aldus is vormgegeven dat de diverse bestuursorganen in voorkomende gevallen advies geven omtrent de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding, de uitreikgelegenheid en wie de uitreiking doet. Daarnaast wordt geadviseerd over het maatschappelijk draagvlak. In het advies van de burgemeester is daarbij in het bijzonder ook de weging van het lokale maatschappelijke draagvlak van belang. De burgemeester staat het dichtst bij de samenleving en is van alle betrokken organen het beste op de hoogte van de verdiensten van de voorgestelde decorandus – of juist van eventuele (lokale) besprokenheid. De commissaris van de Koning let in zijn advies ten aanzien van de ridderorden op de verhoudingen met vergelijkbare voordrachten uit de provincie. Het Kapittel voor de civiele orden, dat wordt ondersteund door de Kanselarij der Nederlandse orden, houdt bij het uitbrengen van advies ten aanzien van de verlening van zowel ridderorden als de Erepenning voor menslievend hulpbetoon rekening met de gevolgen van een verlening daarvan voor de waardigheid van het Nederlandse decoratiestelsel. Het Kapittel voor de civiele orden brengt daarover een zwaarwegend advies uit aan de minister die het aangaat over de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding, uitreikgelegenheid en wie de uitreiking doet. Een belangrijk gegeven hierbij is dat het Kapittel voor de civiele orden zicht heeft op alle voordrachten en daardoor rekening kan houden met de verhouding van een individueel voorstel tot vergelijkbare voordrachten uit heel Nederland. Dit houdt tevens in dat het Kapittel voor de civiele orden vergelijkbare gevallen gelijk kan beoordelen, zowel ten aanzien van het waarderen van maatschappelijke verdiensten als het vraagstuk in hoeverre sprake is van (on)besproken gedrag. Uiteindelijk vindt benoeming plaats bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister die het aangaat. Met betrekking tot de Erepenning menslievend hulpbetoon wordt de voordracht gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Minister van Defensie;
Dat het, gelet op de verschillende rollen en verantwoordelijkheden in het stelsel, kan voorkomen dat het oordeel over de decorabiliteit, de graad van de onderscheiding of het maatschappelijk draagvlak tussen betrokken organen verschilt, waarvoor overleg tussen de verschillende organen geboden kan zijn om tot een degelijk afgewogen advies en oordeel te komen;
Dat het gelet op de specifieke taken van de betrokken organen, alsook de noodzaak om in overleg met andere organen te kunnen treden, noodzakelijk is dat alle organen over de aan de adviezen ten grondslag liggende gegevens kunnen beschikken. Zonder deze gegevens kunnen de desbetreffende organen zich onvoldoende van hun adviestaak kwijten – hetgeen kan leiden tot het decoreren van personen die maatschappelijk (lokaal) van besproken gedrag zijn of dat afbreuk wordt gedaan aan het decoratiestelsel als zodanig;
Dat politiegegevens en justitiële gegevens op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in bijzondere gevallen aan instanties kunnen worden verstrekt voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang;
Dat deze machtiging voorziet in tijdelijke grondslagen voor de verstrekking van politiegegevens en justitiële gegevens ten behoeve van het decoratiestelsel, voor zover die op dit moment ontbreken, zulks ter waarborging dat het decoratiestelsel zal kunnen blijven functioneren op de wijze waarop dit stelsel is ingericht, zodat daarmee sprake is van een zwaarwegend algemeen belang;
Dat in bestendige grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens zal worden voorzien in een wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarmee de gegevensdeling in het decoratiestelsel zal worden herijkt in het licht van de thans geldende privacyregelgeving;
Dat op het moment dat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt eveneens zal zijn voorzien in de met het wetsvoorstel samenhangende wijzigingen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens;
Gelet op artikel 18 van de Wet politiegegevens en artikel 14 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
Besluit:
Artikel 1
Artikel 2
Artikel 3
Aan de toestemming worden de volgende voorwaarden verbonden:
Artikel 4
De verstrekte politiegegevens en justitiële gegevens worden uiterlijk acht weken na het Koninklijk Besluit tot verlening dan wel uiterlijk acht weken na dagtekening van de afwijzende beslissing vernietigd. Wordt binnen zes weken na de in de eerste volzin bedoelde gevallen een klacht ingediend, bezwaar gemaakt of een rechtsvordering ingesteld dan worden deze gegevens bewaard slechts zolang dat voor de afronding van de in die gevallen aangewezen procedure nodig is.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en vervalt op de dag dat bij of krachtens de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in een overeenkomstige verstrekkingsgrondslag wordt voorzien.
's-Gravenhage, 4 juni 2020
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker