NO. 4961


EERETEEKENEN. Vorm der eereteekenen voor aanzienlijke en verdienstelijke Inlanders en Oostersche vreemdelingen.
I.

BESLUIT.
No. 10
Buitenzorg, 29 Augustus 1893.  
   Gelet enz.;
   Gelezen de missive van den Minister van Koloniën van 7 Juli 1893 La, A3, No. 35/1380;
   Is goedgevonden en verstaan:
   Krachtens Koninklijke machtiging, met wijziging in zooverre van het besluit van 4 October 1871 No. 36 (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië No. 2500) te bepalen:
I. dat met ingang van 1 Januari 1894 het daarbij bedoeld eereteeken den vorm zal hebben van een ster met twaalf geparelde punten;
II. dat bij dit eereteeken vier klassen worden onderscheiden als:
a. de groote gouden ster, met een blauw geémailleerd rond in het midden, waarop aan de eene zijde de Leeuw, zooals hij in het Rijkswapen voorkomt, omgeven door een geparelden rand benevens een lauweren en eikenlooftak, gedekt met een Koninklijke kroon, en onderaan verbonden door een lint met het devies "Je maintiendrai", en aan de tegenzijde met het opschrift "Trouw en verdienste";
b. de kleine gouden ster, met een blauw geémailleerd rond, waarop aan de eene zijde het Rijkswapen en aan de tegenzijde hetzelfde opschrift als de groote gouden ster;
c. de zilveren ster, van dezelfden vorm en met hetzelfde blauw geémailleerd rond en daarop voorkomende distinctieven als de kleine gouden ster;
d. de bronzen ster, met het Rijkswapen aan de eene zijde en het opschrift "Trouw en verdienste" aan de tegenzijde;
III. dat het eereteeken wordt gedragen aan een lint van Nassausch blauw, het zilveren en bronzen met een breede streep van oranje in het midden, en het gouden bovendien met twee smalle oranje strepen aan weerszijden;
IV. dat personen, die gerechtigd zijn de gouden medaille met dito halsketting, dan wel de gouden, zilveren of bronzen medaille voor burgerlijke verdiensten te dragen, bevoegd zijn om die op eigen kosten te verwisselen, - wat de eerstbedoelde betreft met de daarmede overeenkomende groote gouden ster voor trouw en verdienste, en wat de drie laatstbedoelde aangaat, respectievelijk met de daarmede overeenkomende kleine gouden, de zilveren of bronzen ster voor trouw en verdienste.
   Afschrift, enz.

II.

BESLUIT.

No. 31
Buitenzorg, 16 Januari 1894.  
   Gelezen de missive van den Minister van Koloniën van 11 November 1893, Lett. F, No. 4/2337, waaruit blijkt dat door de Koningin-Weduwe, Regentes, bij Kabinets rescript van 17 October te voren No. 13 machtiging is verleend om de eereteekenen voor aanzienlijke en verdienstelijke Inlanders en Oostersche vreemdelingen, bedoeld bij het Indisch besluit van 29 Augustus 1893 No. 10, in dier voege te wijzigen dat ook bij de bronzen sterren het wapen aan de eene zijde en de inscriptie aan de andere zijde worden worden geplaatst op een veld van blauw email;
   Gelet enz.;
   Is goedgevonden en verstaan:

(...)