RECUEIL MILITAIR 1867


Wijziging van het onderscheidingsteeken wegens langdurige dienst als officier.

Personeel en Militaire Zaken.

No. 96 P.


 

De Minister van Oorlog

   Ontvangen hebbende Zijner Majesteits besluit van den 30sten December 1866, no. 33 (Staatsblad no. 244), luidende als volgt:

   WIJ WILLEM III, BIJ DE GRATIE GODS, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG, ENZ., ENZ., ENZ.

   Overwegende, dat het onderscheidingsteeken wegens langdurige officiersdienst, ingesteld door Onzen onvergetelijken Vader, en later eenigszins gewijzigd als eereteeken ook toegekend aan de officieren der schutterijen wegens langdurige dienst daarbij bewezen, door allen, die tot het dragen daarvan geregtigd zijn, op den hoogsten prijs wordt gesteld;

   Overwegende, dat meermalen de wensch is geuit, dat de vorm van dat onderscheidings- en eereteeken meer in overeenstemming worde gebragt met den gewonen vorm van de eereteekenen, die wegens militaire verdiensten worden toegekend;

   Overwegende, dat, zoo aan dien wensch wordt te gemoet gekomen, ook aan de ridderlijke bedoelingen van den Doorluchtigen Insteller nog meer zal worden beantwoord, en dit tevens zal strekken om de waarde van het eereteeken zoo mogelijk nog meer te verhoogen;

   En willende dan ook aan dien wensch te voldoen, zonder echter in de grondslagen der instelling zelve eenige wijziging te brengen;

   Gezien de Koninklijke besluiten van den 19den November 1844, no. 46 en no. 48 van den 28sten december 1844, no. 64 van den 5den December 1851 (Staatsblad no. 149), en van den 9den Januarij 1852 no. 17, betrekkelijk het bedoelde onderscheidings- of eereteeken;

   Op de gemeenschappelijke voordragt van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Marine, van Oorlog en van Koloniën, van den 20sten December 1866, litt. X24, Kabinet;

   Den Raad van State gehoord (advies van den 28sten December 1866, no. 44);

   Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 29sten December 1866, litt. P, 4de afd.;

        Hebben besloten en besluiten:

   Art. 1. Het eereteeken, bij vermelde besluiten bedoeld, zal voortaan bestaan in een vierarmig kruis, waarvan de horizontale armen 28 en de vertikale 30 strepen lang zijn, de grond gedeeltelijk mat - en glans - omgeven door eenen gecannuleerden rand; in het midden een krans van olijf- en eikenloof, breed 17, hoog 13 strepen, zich slingerende om en zich verheffende boven twee kruislings liggende zwaarden, omvattende het cijfer, aanduidende het getal dienstjaren.
   Voor de officieren der schutterijen is het eereteeken van zilver, doch de krans en de cijfers verguld; voor de officieren der zee- en landmagt, zoo hier te lande als in de overzeesche bezittingen, van verguld zilver.

   Art. 2. Het eereteeken wordt op de linkerborst gedragen, door de officieren van de schutterijen aan een effen oranje gewaterd lint, door de officieren der zee- en landmagt aan een oranje wit blaauw gestreept zijden lint, voor beiden te breedte van 33 strepen.

   Art. 3. (Vervallen)

   Art. 4. Zij, aan wie als officier, hetzij bij de schutterijen, hetzij bij de krijgsmagt, het eereteeken in de vroegeren vorm - als gesp - is uitgereikt, zijn bevoegd het te verwisselen met dat, hetwelk bij Ons tegenwoordig besluit is vastgesteld.

   Art. 5. Alle bestaande bepalingen nopens het verkrijgen en het verliezen van het regt op het eereteeken, het verstrekken en uitreiken daarvan, zoomede het verwisselen van de cijfers van dienstjaren, blijven van kracht.

   Onze Ministers voornoemd zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk hier te lande in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst, en in de kolonien en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen op aldaar verbindende wijze afgekondigd zal worden, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, de Ministeriële Departementen, Onzen Kanselier der beide orden en aan de Algemeene Rekenkamer, tot informatie.

   's-Gravenhage, den 30sten December 1866.

WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,
HEEMSKERK.
De Minister van Marine,
PELS RIJCKEN.
De Minister van Oorlog,
J.A. VAN DEN BOSCH.
De Minister van Koloniën
TRAKRANEN.

   Heeft het genoegen voorgeschreven besluit, een vernieuwd bewijs van de welwillende belangstelling des Konings in alles wat de krijgsmagt betreft, mits deze ter kennis van het leger te brengen, met bijvoeging dat met wijziging in zooverre van het bepaalde bij de aanschrijving van het Departement van Oorlog, van den 28sten November 1844, litt. T21, Kabinet, het eereteeken thans niet meer onder maar in de rij der gewone decoratien zal moeten worden gedragen.

   Gelast dat deze in het Recueil Militair zal worden geplaatst.

   's-Gravenhage, den 19den Januarij 1867.