Home -> Medailles -> Militaire herinneringsmedailles -> Beloningspenningen van de Kompagniën Vrijwillige Jagers uit Utrecht, 1815

Belooningspenning van de Kompagnie Vrijwillige Jagers der Utrechtsche Studenten, 1815

Ingesteld in 1850 door het stadsbestuur van Utrecht en uitgereikt aan de overlevenden van de Kompagnie Vrijwillige Jagers der Utrechtse Studenten.

Belooningspenning van de Kompagnie Vrijwillige Jagers der Utrechtsche Studenten, 1815

Het betreft een ronde zilveren penning met een middellijn van 35 millimeter. Binnen een parelcirkel wordt het wapen van Utrecht, liggend op een gekroond schild, afgebeeld. Om de parelcirkel is, beginnend en eindigend bij een vijfbladige bloem, het rondschrift "KOMPE VRIJWILLIGE JAGERS DER UTRECHTSCHE STUDENTEN" te lezen.
Op de keerzijde staat, binnen een kran van oranje- en eikenloof, de tekst "VELDTOGT / 1815" te lezen.

Toestemming tot dragen van deze medaille op de militaire uniform kwam bij Koninklijk Besluit van 21 september 1851. Er zijn er volgens MMW ongeveer 30 verleend, Bax spreekt echter van 40.

naar het batonsoverzicht

Werd de medaille op de militaire uniform gedragen, dan hing zij van een oranje lint, ter breedte 37 millimeter.


Belooningspenning van de Kompagnie Vrijwillige Jagers te Paard No. 5, 1815

De Kompagnie Vrijwillige Jagers te Paard No. 5 werd gevormd door leden van de Utrechtse adel en patriciaat en werd opgericht bij Koninklijk besluit no. 16 van 26 maart 1815. Het bevel van de Komagnie lag bij de ritmeester M.W. Metelerkamp. De Komapgnie bestond uit drie officieren, 42 onderofficieren en minderen en werd aangevuld met een kleine afdeling uit Groningen onder bevel van de tweede luitenant J.R. Geertzema.
Bij Koninklijk besluit no. 23 van 30 juni 1815 werd de Komagnie toegevoegd aan het Regiment Huzaren No. 6, waarna werd opgericht naar de veld-eskadrons van dit Regiment. De Komapgnie heeft niet deelgenomen aan de Slag bij Waterloo, maar wel aan de daaropvolgende tocht richting Noord-Frankrijk. In september 1815 kreeg de Kompagnie opdracht terug te keren naar Nederland.

Op 15 november 1850 stelde de Raad van de Stad Utrecht een zilveren herinneringsmedaille in, die werd uitgereikt aan de overlevenden van de Kompagnie Vrijwillige Jagers te Paard No. 5. De instelling kwam als reactie op ene missieve van E.W. van Dam van Isselt van datum 16 augustus 1850, waarin hij de Raad verzocht om de nog in leven zijnde leden van de voormalige Kompagnie vanwege het Stedelijk Bestuur toe te kennen "eene zilveren gedenkpenning, in voege een zoodanige aan de andere kompagnieën, die in gemeld jaar de veldtogt tegen Frankrijk hebben gemaakt, is uitgereikt".

Het betreft een ronde zilveren penning met een middellijn van 35 millimeter. Binnen een parelcirkel wordt het wapen van Utrecht, liggend op een gekroond schild, afgebeeld. Om de parelcirkel is, beginnend en eindigend bij een vijfbladige bloem, het rondschrift "KOMPAGNIE VRIJWILLIGE JAGERS TE PAARD NO5" te lezen.
Op de keerzijde staat, binnen een kran van oranje- en eikenloof, de tekst "VELDTOGT / 1815" te lezen.

Toestemming tot dragen van deze medaille op de militaire uniform kwam bij Koninklijk Besluit no. 52 van 21 september 1851. Er zijn er volgens MMW ongeveer 35 verleend, Bax spreekt van 42. Overigens spreken beide boeken over een penning van de Utrechtse Studenten. Er is echter geen andere connectie tussen de Studenten Jagers en de Compagnie Vrijwillige Jagers te Paard dan dat beide compagnië uit Utrecht kwamen.

naar het batonsoverzicht

Werd de medaille op de militaire uniform gedragen, dan hing zij van een oranje lint, ter breedte 37 millimeter.

Van deze medaille komt een miniatuur draagmedaille voor met een diameter van 17 millimeter. Zij vertoont op de voorzijde het gekroonde wapen zonder schild en parelcirkel en met het omschrift "KOMPG. VRIJWL. JAGERS TE PAARD NO.5".

Over deze medaille, het lint en de miniatuur is een brief bekend van de voormalige opperwachtmeester van deze Kompagnie (E.W. van Dam van Isselt) aan J. Baron Taets van Amerongen van Woudenberg (voormalig eerste luitenant bij de Kompagnie). Deze brief luidt:

's Gravenhage, den 5 November 1851.

    Ik heb de Eer U te informeren, dat bij Besluit van Zijne Majesteit den Koning d.d. 21 September 1850 [1851 Sic] No. 52 op een daartoe door mij gedaan verzoek vergunning is verleend aan de nog overige Leden der voormalige compagnie Vrijwillige Jagers te Paard NO 5, in den jare 1815 te Utrecht opgerigt, tot het dragen eener herinnerings-medaille, hun tengevolge van een besluit van den Raad der Stad Utrecht van 15 November 1850 uitgereikt, onder bepaling, dat de medaille aan een Oranje-lint op de linkerborst zal worden gedragen, mits altijd de medaille met het lint en nimmer het lint zonder de medaille, noch ook de medaille op eene barette.
    Ik vermeen onder mededeeling van dit een en ander U verder te moeten opmerken, dat mijn verzoek is geweest, de voorschreven medaille te mogen dragen aan een rood en wit lint, als zijnde de kleuren van het wapen der stad Utrecht, maar dat daartegen bezwaren zijn gemaakt ter zake, dat aan al de andere compagniën vrijwilligers van dien tijd ook is toegestaan eene gelijke medaille aan een Oranje-lint te dragen terwijl daarenboven de gepresteerde diensten als vrijwilliger niet voor de stad of Provincie Utrecht, maar voor Vaderland en den Koning zijn geschied.
    Ik ben van meening om daarin te berusten en de meergemelde medaille te dragen aan een gewaterd Oranje-lint.
    De vraag zal zich intusschen voordoen, op welke wijze men in het bezit zal kunnen komen van eene kleine medaille ongeveer van de grootte van een oud dubbeltje.
    Ik wil zeer gaarne mij belasten om die op de minst kostbare wijze te doen vervaardigen, maar het zou mij in dat geval aangenaam zijn om van U het berigt te mogen ontvangen of Gij in de kosten wenscht te deelen en hoeveel stuks U daarvan zoudt verlangen.

    Met een spoedig antwoord zult U verpligten hem, die de Eer heeft zich met alle achting te teekenen

              De laatste Kommandant van de voormalige
              5e Compagnie Utrechtsche Vrijwillige Jagers
              te Paard.
              (w.g.) E.W. van Dam van Isselt.


Literatuur

Bax, dr. W.F. (1973, integrale herdruk). Ridderorden, eereteekenen, draagteekens en penningen, betreffende de Weermacht van Nederland en Koloniën (1813-heden). Maastricht: A.G. van der Dussen B.V.
Dam van Isselt, W.E. van (1914). De Jagers van Van Dam. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, p. 26 & Bijlage X.
Meijer, H.G., C.P. Mulder & B.W. Wagenaar (1984). Orders and Decorations of the Netherlands. Venray: eigen uitgave, p. 55-56.