Home -> Medailles -> Militaire herinneringsmedailles -> Eerepenning van Breda 1813 |
Ingesteld door de Souvereine Vorst der Nederlanden bij besluit no. 12 van 5 februari 1815 en toegekend aan de commandant en verdere officieren der Schutterij der Stad Breda voor bewezen militaire diensten tijdens de oorlog tegen de Franse bezetter.
Het is een ronde zilveren medaille met een middellijn van 28 millimeter. De voorzijde vertoont het wapen van Breda omgeven door olijf- en eikentakken. Het rondschrift luidt: "VOOR BURGER TROUW EN MOED, DECR 1815". De keerzijde vertoont in zes regels het opschrift: "DE / SOUVEREINE VORST / VAN NEDERLAND / AAN DE OFFICIEREN / DER SCHUTTERIJ / VAN BREDA".
Het lint is rood met een smalle witte middenbaan.
De medailles zijn op 31 mei 1815 uitgereikt op het exercitieveld van de Bredasche Schutterij. Hierbij hield de Commissaris voor het district Breda, de heer A. Ingenhousz, een toespraak:
"Mijne Heeren Officieren en verdere Leden der Schutterij!
Zijne Koninklijke Majesteit onze geëerbiedigde Souverein heeft mij, bij besluit van den 5 Febr. jl No. 12, de verëerende en vleijende taak opgelegd, om U allen uit Hoogstdezelfs naam op te roepen, ten einde U plegtig Zijne goedkeuring en erkentenis te betuigen, voor de blijken van moed en vaderlandsliefde, in het einde van den jare 1813, aan den dag gelegd, toen Gijl. in deze bijna weerlooze vesting den hevigen aanval des vijands manmoedig hielpt afslaan, en daarna den garnizoens-dienst, gedurende een tijd van vijf maanden, zoo welwillend als ordenlijk verrigtte; en om bij die gelegenheid aan den Commandant en ieder der verdere Heeren Officieren eene Zilveren Eere-Medaille ter hand te stellen; Pligtmatig voorwaar was Uw gedrag en de bewustheid, dat Gijl. het uwe had bijgedragen, en alles had gedaan om de vrijheid en onafhankelijkheid van uw nieuw herboren vaderland krachtdadig te bevestigen, was op zichzelve eene genoegzaame belooning voor uwe veelvuldige opöfferingen; maar de geliefde Souverein, wiens zaak gij te gelijk met die uwer landgenooten verdeedigde, en die den belangloozen ijver voor het vaderland op prijs weet te stellen, oordeelde uwe gedragingen zoo uitsteekend, dat dezelve eene bijzondere onderscheiding niet alléén verdienden; maar, dat ook daar voor Hoogstdezelfs goedkeuring, en wat meer is, Hoogstdezelfs erkentenis zouden worden betuigd; en op dat van beiden blijken zoude, op dat daarvan eene duurzame gedachtenis zoude bestaan, verëerd de Souverein U, mijnheer de Kolonel en heeren Officieren der Bredasche Schutterij, deze Zilveren Eere-Medaille, welke het mij vergund worde U allen in naam van Z.K.M. aantebieden; ontvangt dezelve uit mijne handen als eene blijk der achting, welke onze geliefde Souverein Ul. toedraagt, en tevens als eene blijk van dankbaarheid, welke U het vaderland voor uwe gewigtige diensten is verschuldigd; terwijl het beschouwen van dezelve bij Ul. ten allen tijde de aangename herinnering zal doen geboren worden, van éénmaal te hebben medegewerkt, om deze Stad van haren ondergang en het Vaderland van het ondragelijk juk eenen overheerschers te verlossen; zal het tevens anderen aansporen, om zich door moed en vaderlandsliefde bij hunnen Souverein en het Vaderland verdienstelijk te maken.
En gij manhaftige Burgerij, welke met zoo vele bereidvaardigheid in alle die gevaren hebt gedeeld, en den garnizoens dienst zoo langen tijd hebt waargenomen, uwe verdiensten worden mede door Z.K.M. hoog geschat daar Hij Ul. bij deze plegtigheid niet alleen eene blijk van Zijnen goedkeuring wil te kennen geven, maar zelfs u de nadelen wil vergoeden, welke Gijl. door uwe zelf-opöffering ten dienste van het Vaderland hebt geleden, en welke schadeloosstelling Ul. van Hoogstdeszelfs wege door Uwe Officieren zal worden uitgereikt.
Indien uwe trouw, zoo uwe gehechtheid aan uwen Souverein en het Vaderland voor meerdere uitgebreidheid vatbaar waren, dan gewis zouden beiden door dit gunstbewijs moeten worden aangevuurd; maar burgertrouw en moed, en liefde voor Oranje was, van de vroegste tijden, het eigen kenmerk van iederen Bredanaar, en Gijl. hebt bewezen, dat die gevoelens bij U niet zijn verbasterd. Wanneer het er dan op aan moge komen, om daarvan vernieuwde blijken te geven, dan zult Gijl. gedachtig aan uwen verkregen roem, gedachtig aan de daden uwer voorvaderen, het spoor voor uwe landgenooten openen, en steeds de eersten zijn om u der thans verleende gunst waardig te gedragen.
Maar mijne Heeren! Hoe zouden wij dezen plegtigen dag kunnen vieren zonder te gedenken aan hun, aan wier heldenmoed en beleid wij ons behoud voornamelijk te danken hebben? Hoog Edele Gestrenge Heeren VAN DER PLAAT en VERTHOLEN, Gouverneur en Commandant dezer Stad, en verdere Krijgsbevelhebbers toen alhier aanwezig, aan Uwe krijgsdeugden, aan Uwe dapperheid, aan Uw beleid zijn wij hetzelve, naast God, verschuldigd. Immers Gijl. waart het, die deze Schutterij en het onversaagde krijgsvolk, ter onzer verdeediging aangesneld, de baan der eere opende, waarop reeds een van u, schoon in meer verwijderde oorden, zoo roemrijk uitmuntte. De lauwer daar geplukt, getuigt van uwe bijzondere verdiensten; de schitterende eereteekens, in deze wallen verworven, getuigen van de diensten aan den Souverein en het Vaderland bewezen; voor anderen mogen zij van uwe daden getuigen, - in het hart van elken Bredanaar zijn die te diep gedrukt, dan dat zij die benoodigd zouden hebben, om den naam van VAN DER PLAAT niet met onuitwisbare letteren, naast dien van JUSTINUS VAN NASSAU, te voegen."
Na deze toespraak reikte de commissaris de aanwezige officieren de eremedaille uit. Dit betrof de volgende officieren:
Na de uitreiking richtte de commandant der Schutterij een dankwoord tot de heer Ingenhousz:
"Mijnheer de Commissaris! Reeds aanstonds gevoelden wij allen, mijne Officieren en ik, een strelend genoegen, sedert ons het besluit Zijner Koninklijke Majesteit van den 5 Febr. ll. werd bekend gemaakt, en stilzwijgend zag een ieder onzer, vol verlangen, dezen voor ons zoo heugelijken dag te gemoet.
Eindelijk is dezelve dan verschenen, de dag welke ons te gelijk de vernieuwde blijken van de vaderlijke zorgen Zijner Majesteit onzen geliefden Koning, en de verëerendste belooning, aanbrengt! Mijnheer de Commissaris, die belast zijt om openlijk de betuiging van het genoegen Zijner Koninklijke Majesteit aan ons allen bekend te maken, en aan ons Officieren eene Eere-Medaille ter hand te stellen, alsmede om aan de braver Burgerij de aangename boodschap overtebrengen, dat zij voor de door hun bewezene diensten zullen worden beloond; - Zijt de tolk van de opregte dankbaarheid, welke ons allen bezielt, en brengt dezelve voor ons aan den voet des troons van onzen goeden Koning; voegt er bij dat wij in alle voorvallen toonen zullen, en vooral indien de vijand ooit onze Stads wallen kon naderen, dat hetzelfde bloed steeds door onze aderen stroomt; dat wij alles willen opöfferen, ja zelfs het leven veil hebben, om de zoo hoogst verëerende teekens, daar wij met regt op mogen bogen, nimmer onwaardig te dragen. De kreet uit onze mond zal steeds zijn: Leve de Koning!"
Deze kreet werd door alle aanwezigen overgenomen, waarna de schutterij, met de gedecoreerde officieren aan het hoofd, onder 'schoone krijgsmuziek' van het korps Burger-Muzikanten, defileerde voor de Bredasche notabelen.
Meijer, H.G., C.P. Mulder & B.W. Wagenaar (1984). Orders and Decorations of the Netherlands. Venray: eigen uitgave, p. 49.
Bredasche Courant, nummer 22, zaterdag 3 juni 1815, p. 1-2.